Congres : Isabelle de Charrière (Belle van Zuylen) en het Europa van de brieven
Dit congres is gehouden op 9 en 10 mei 2023 ; het was georganiseerd door de collega’s van de Université de Lausanne en van de Université de Neuchâtel. Bij deze gelegenheid is een nieuwe serie brieven, geadresseerd áán en verzonden dóór Isabelle de Charrière opengesteld in deze site. Het betreft de brieven waarvan de handschriften worden bewaard in de bibliotheken van deze twee universiteiten : de Bibliothèque Cantonale et Universitaire de Lausanne en de Bibliothèque Publique et Universitaire de Neuchâtel. Het totale aantal brieven van en aan Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière die nu on-line kunnen worden gelezen, bedraagt inmiddels 2111.
Voor het programma van het congres, zie hier: https://agenda.unil.ch/display/1681293790916.
Hieronder volgt een kort overzicht van de bijdragen aan het congres, waarvan de teksten in 2024 gepubliceerd zullen worden in de Annales Benjamin Constant.
Deze tweede week van mei, de « Week van Europa », was dit jaar – zeer toepasselijk – gewijd aan de vrouwen : Isabelle de Charrière, vrouw en schrijfster, die een uitgebreide correspondentie onderhield met Europeanen – mannen én vrouwen uit verschillende lagen van de bevolking – was hier dus goed op haar plaats! Bij de opening van de eerste congresdag, in de Universiteit van Lausanne, herinnerde Léonard Burnand eraan dat deze schrijfster, oorspronkelijk een Nederlandse, in een brief aan haar Duitse vertaler, sprak – in het Frans – over « notre Europe (ons Europa). En ze formuleerde bij die gelegenheid deze «vrome wens» : «Helaas, ons Europa heeft vorsten nodig, die ingaan tegen de republikeinse ideeën, en die géén aanleiding meer geven voor het ontstaan van revoluties» (brief 1673, aan Ludwig Ferdinand Huber, 7 januari 1796).
Onder de titel Isabelle de Charrière et l’abus des mots (Isabelle de Charrière en het misbruik van woorden), opende Laurence Vanoflen (Université Paris Nanterre) de eerste sessie. Zij ging in op de invloed die was uitgeoefend op Charrière’s denken en schrijven, door de geschriften van John Locke, die ze in 1772 was begonnen te lezen. Ze schrijft dan aan de nicht van haar man, hoe ze zich erop verheugt binnenkort Locke’s Human Understanding te lezen (brief 434 aan Catherine de Charrière de Sévery, 17 november 1772) . En in 1792 zien we hoe ze, in een serie brieven, Locke ook aanbeveelt aan haar vriendin Henriette L’Hardy. En ze zal, later, steeds willen dat we «over alles, onszelf goed begrijpen, én door onze lezers goed begrepen worden» (brief 1834 aan Jean-Pierre de Chambrier d’Oleyres, 13-14 oktober 1797).
François Rosset (Université de Lausanne) besprak vervolgens de romans van Isabelle de Charrière, waarbij hij de vraag stelde : zijn het Zwitserse romans? Deze vraag was – voor hem – voortgekomen uit de verklaring van de schrijfster (naar aanleiding van haar Lettres neuchâteloises) dat «als je plekken en gewoonten beschrijft, die je goed kent, je aan fictieve personages een waardevolle realiteit kunt geven» (brief 2500 aan baron Gerard Godard Taets van Amerongen, begin januari 1804). In die roman worden enkele heel precieze plekken in Neuchâtel genoemd, zoals de Neubourg. Maar een vergelijking tussen de Lettres de Mistriss Henley en de roman waarop hij «reageert», Le Mari sentimental, laat zien dat Charrière zich niet echt bezighoudt met wat je couleur locale zou kunnen noemen. Dat komt ook vaak neer op een reeks van gemeenplaatsen, die je eigenlijk niet kunt zien als onderdelen van die “waardevolle realiteit” die ze haar lezers wil bieden.
Léa Kipfmüller (Université de Lausanne) bracht verslag uit van haar onderzoek betreffende de Poëtica van de verzamelbundel, zoals te vinden in L’Abbé de la Tour van Isabelle de Charrière. Plan voor en doel van deze bundel, waarover Charrière in 1797 voor het eerst spreekt (brief 1814 aan Auguste Pictet, 31 juli), blijven enigszins raadselachtig. Het uitgangspunt lijkt te zijn gevormd door de complicaties rond de publicatie van Trois femmes «waar ik veel onvolkomenheden in had laten zitten, waaraan vervolgens de drukkers veel fouten hebben toegevoegd» (id.). Anderhalf jaar later wordt het project inderdaad gerealiseerd : «gisteren heb ik het laatste blad van het bundeltje gecorrigeerd, en […] op 15 januari zullen de illustraties verstuurd worden naar Pougens, rue Thomas-du-Louvre, en naar M. Usteri in Zürich» (brief 1985 aan Benjamin Constant, 11 januari 1799). Kipfmüller’s project betreft de samenhang binnen de bundel en de mogelijkheid van een «poëtica van de bundel» : als er sprake is van overeenkomsten en samenhang, is dat dan op het niveau van de verteller, van de intrige, van het tijd-ruimte kader (ná de Revolutie), dat een gevoel van actualiteit kan oproepen? Wordt vervolgd …..
Guillaume Poisson (Université de Lausanne) heeft zich laten inspireren door het Cahier Isabelle de Charrière 6 (2011), dat ook een iconografie bevat rond Isabelle de Charrière, en waaraan hij de titel van zijn bijdrage had ontleend : ‘Vous voilà peintresse’ (‘Nu ben je dus schilderes’, Isabelle de Charrière en de portretkunst’). Tot nog toe is de beoefening van de beeldende kunst door Isabelle de Charrière minder bestudeerd dan de portretten die door schilders en beeldhouwers van haar zijn gemaakt. Dat geldt met name voor het door La Tour in 1766 gemaakte portret, waarvoor de correspondentie een interessante documentatie bevat: die suggereert dat La Tour zijn pastels bij haar had achtergelaten, waarvan ze ongetwijfeld gebruik zal hebben gemaakt. De correspondentie licht ons in over haar werkwijze, met name een brief aan haar broer Ditie, waarin ze vertelt dat ze «het portret heeft gemaakt van Mme d’Athlone, die door iedereen is herkend, waarover zelfs niemand enige aarzeling heeft gehad» (brief 356, 16 maart 1770). Omdat hij wist dat haar vriendin Marianne Moude «de silhouet-maakster» was in die tijd, heeft Poisson geprobeerd sporen te vinden van een «kunstenaarscorrespondentie» die er tussen beide vrouwen geweest zou kunnen zijn. Dat bleek niet het geval te wezen : het gaat om een briefwisseling tussen vriendinnen.
Ramona Fritschi en Chiara Gizzi (Bibliothèque cantonale et universitaire, Lausanne), gingen vervolgens in op de voor ons belangrijke brievencollecties, te weten die, die de handschriften bevatten van de «correspondentie Charrière» : Een fonds Charrière in de BCUL? Van fysiek rangschikken naar on-line beschikbaar stellen. Ze hebben ons inzicht gegeven in de problemen waarmee ze te maken hebben. Met name dit probleem: er is niet, heel gewoon, één fonds Isabelle de Charrière. De meeste brieven bevinden zich ofwel in het fonds CO II (van de familie Constant), ofwel in IS 4188 (geïsoleerde documenten). Dat neemt niet weg dat men ons ook graag wil laten nadenken over de criteria, waarop de plaatsing gebaseerd moet zijn (thematische criteria? Of naar herkomst?). Het idee zou zijn, voor het opzetten van inventarissen, om ook onderzoekers hierin een rol te geven. Zij zullen uitgaan van andere hypotheses dan de bibliotheekmedewerkers. Dit alles rekening houdend met het feit dat er sinds 2020 een groot project op touw is gezet, met het oog op herplaatsing en conditionering van het materiaal, waarbinnen rekening wordt gehouden met de voorgeschiedenis van het ontstaan van de fondsen, en óók met de voortgang van het onderzoek. Dat brengt met zich mee dat het materiaal opnieuw wordt gerangschikt en opgeslagen in een geheel nieuwe database: Patrinum (https://patrinum.ch/?ln=fr).
Vervolgens gingen we naar de Unithèque van de Université de Lausanne, waar we gelegenheid kregen om van dichtbij, en in het echt, de manuscripten te bekijken van een twaalftal brieven die door Belle van Zuylen aan haar broer Ditie waren gestuurd, en door Charles-Emmanuel de Charrière aan zijn (toekomstige) echtgenote – brieven die geselecteerd waren op basis van verschillende inhoudelijke criteria:
- De manier waarop Belle verslag doet van recente overstromingen in Nederland (brief 0349 aan haar broer Ditie van Tuyll, 8 januari 1770 / BCU Lausanne, ms. IS 4188 no. 21, 2 ff.)
- En de verschillen tussen Belle’s broers en tussen de soorten contact die ze had met Vincent en Guillaume enerzijds, en anderzijds met Ditie, op wie ze het meest gesteld was (brief 0350 aan haar broer Ditie van Tuyll, 25 januari 1770 / BCU Lausanne, ms. IS 4188 no. 22, 2 ff.)
De dag werd afgesloten met een lezing van Valérie Cossy (Université de Lausanne), die zij gaf in de Cercle littéraire de Lausanne (in het geboortehuis van Benjamin Constant), met als titel : ‘Bizarre et contredisante’. Etre femme selon Isabelle de Charrière‘ (‘Vreemd en geneigd tot tegenspraak. Vrouw zijn volgens Isabelle de Charrière).
De volgende morgen, woensdag 10 mei 2023, waren wij in Neuchâtel in het Hôtel DuPeyrou, in de Salle de l’Académie, waar Michel Schlup (voorheen directeur van de BPU Neuchâtel) sprak over: Isabelle de Charrière en haar uitgevers: gedupeerd en/of gedesillusioneerd. Als uitgangspunt nam hij brief 2500, waar Isabelle de Charrière verklaart dat zij geen enkel financieel voordeel heeft gehad van haar publicaties. Vandaaruit behandelde hij de relaties tussen auteurs en uitgevers aan het eind van de XVIIIe eeuw – de periode waarin de auteurs beginnen zich te manifesteren en zich te verzetten tegen de uitgevers. In feite waren er weinig auteurs die van hun werk konden leven.
In het geval van Charrière was er een extra handicap : ze was vrouw, en haar teksten waren kritisch van toon, of zelfs politiek getint. Maar bovendien maakte ze ook wel vergissingen (voor Trois femmes, bij voorbeeld, had ze een niet-gecorrigeerde klad-versie aangeleverd), en ze was te goed van vertrouwen – bijvoorbeeld wat de spelling betrof – in mensen die die spelling net voldoende beheersten. Virginie Pasche (zelfstandig onderzoeker, Neuchâtel) begon haar betoog Een roman bouwen: adviezen van Isabelle de Charrière aan Isabelle de Gélieu met een aanpassing van de titel : «Een romanschrijfster opleiden» kwam uiteindelijk beter overeen met waar het haar om ging, aangezien de adviezen die Charrière aan Isabelle de Gélieu gaf niet fundamenteel verschilden van de adviezen aan anderen (afgezien van het feit dat Charrière vindt dat Gélieu zich te makkelijk in beslag laat nemen door haar huishoudelijke taken). In bepaalde passages van deze brieven is er een duidelijke nadruk op de noodzaak, voor de auteur, om zich te identificeren met het onderwerp – met name als het erom gaat de lezers aan het nadenken te zetten: «Huil zelf, als je je luisteraars wilt laten huilen» (brief 2080 aan Isabelle de Gélieu, omstreeks 25 september 1799).
Emma Dunne (University College Dublin), die zou spreken over de rol van de muziek (Naar een persoonlijke harmonie : de rol van muziek voor het geluk, volgens de Œuvres complètes van Isabelle de Charrière) kon uiteindelijk niet aan deze bijeenkomst deelnemen (we hopen haar te horen in de bijeenkomst van 2024!).
Na de lunch in de «Grand salon doré» van het Hôtel DuPeyrou, begaven we ons naar de Bibliothèque Publique et Universitaire van Neuchâtel, waar we werden ontvangen door de directeur, Thierry Chatelain, die ons vertelde dat er sinds kort, in het kader van de vervrouwelijking van de straatnamen, Neuchâtel een Chaussée Isabelle de Charrière bestaat! Jammer genoeg was er geen gelegenheid om die onmiddellijk te gaan bekijken ….
Vervolgens ging Martine Noirjean de Ceuninck, hoofd van de afdeling manuscripten van de BPU, in op de geschiedenis van de diverse fondsen die brieven bevatten van en aan Isabelle de Charrière, te beginnen met de brieven die, in 1887, afkomstig waren van de weduwe van Louis-Eusèbe Gaullieur, de zoon van Henriette L’Hardy. Daarna kreeg de bibliotheek de brieven die gericht waren aan Caroline de Sandoz-Rollin (1956), en vervolgens was er, in 1983, de aankoop van de brieven die naar Isabelle de Gélieu en naar Ludwig Ferdinand Huber waren gestuurd. In het fonds Godet bevinden zich ook documenten die Charrière betreffen, en tenslotte bezit de BPU ook brieven verzonden «tussen derden». Het geheel is opgenomen in het «Portail des Archives Neuchâteloises» (zoek : Charrière, gebruik de afkorting ICHA – maar vergeet niet dat ook de “oude” aanduidingen gebruikt kunnen worden).
Suzan van Dijk (Huygens Instituut KNAW, Amsterdam) die samenwerkt met Madeleine van Strien-Chardonneau (Universiteit Leiden) ging vervolgens in op de Nieuwe mogelijkheden, die geboden worden en gaan worden door de digitalisering van de correspondentie van Isabelle de Charrière: sinds ca twaalf jaar zijn zij bezig (geholpen door een groep vrijwilligers en door technische en redactionele ondersteuners van het Huygens Instituut) met de digitalisering en het voorbereiden van de on-line toegankelijkheid van deze brieven. Het gaat daarbij om de delen I t/m VI van haar Œuvres complètes (in de editie van Van Oorschot, 1979-1984). Ook worden hier de sindsdien teruggevonden en gepubliceerde brieven toegevoegd. Zoveel mogelijk zullen ook scans worden toegevoegd van de handschriften van deze brieven. In de transcripties is de spelling aangepast aan de huidige regels – dit met name om het complete profijt te hebben van de zoekfunctie op woord-niveau. Meer informatie over dit project elders in deze site.
Deze presentatie was de derde – na een eerste die plaats vond in Het Utrechts Archief (oktober 2019) en een tweede, een “hybride” bijeenkomst, die zich afspeelde in en vanuit de Belle-van-Zuylen-zaal van de Universiteit Utrecht (november 2021). Achtereenvolgens zijn zodoende beschikbaar gekomen: de brieven waarvan de handschriften zich in Nederlandse collecties bevinden, brieven die inhoudelijk meer speciaal voor Nederlandse lezers van belang lijken, en – nu – die brieven (de grootste groep), waarvan de manuscripten in Zwitserse archieven en bibliotheken worden bewaard: de BPU (Bibliothèque Publique et Universitaire de Neuchâtel) en de BCU (Bibliothèque Cantonale et Universitaire de Lausanne). Wij bedanken de medewerkers van deze bibliotheken en archieven daarvoor heel hartelijk!
Sinds deze derde presentatie zijn er op dit adres 2111 brieven beschikbaar. (Inmiddels zijn wij begonnen Nederlandse vertalingen toe te voegen, en ook metadata die het mogelijk maken om brieven te vinden die betrekking hebben op kwesties waar op dit moment onderzoekers in geïnteresseerd zijn.
Als afsluiting van de bijeenkomst presenteerden Martine Noirjean de Ceuninck en Raymond Pouchon (Institut Benjamin Constant): Une liaison dangereuse (Een gevaarlijke verhouding): een tweestemmige lezing van een selectie de uit de correspondentie tussen Belle van Zuylen en Constant d’Hermenches – op basis van de in 1994 door Isabelle en Jean-Louis Vissière gepubliceerde keuze.